Met een praktische tool maakt Apeldoorn de buitenruimte ook een fijne plek voor meiden

maandag 17 november 2025

Confronterend vond Linda Hooijer het. Dat eerder óók zij bij het ontwerpen van de buitenruimte onbedoeld de belangen van meiden over het hoofd zag. Ze kwam in actie en voerde met de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN) en tienermeiden zelf een onderzoek uit in de gemeente Apeldoorn. Onderzoeksvraag: wat hebben meiden nodig om zich meer welkom en thuis te voelen in de buitenruimte. Dat levert een tool op die eraan bijdraagt dat ook meisjes zich weer gezien en veilig voelen in de openbare ruimte. 

Linda Hooijer is programmamanager leefomgeving bij de gemeente Apeldoorn en woonde drie jaar geleden een bijeenkomst in België bij van CoNeCtYVe – een Nederlands-Vlaamse uitwisseling rondom kinder- en jeugdvriendelijke buurten. Het opende haar ogen. De Vlaamse onderzoekster Lore Cuypers liet daar een grafiek zien waaruit blijkt dat jongens en meisjes in de peuterleeftijd nog evenveel buiten zijn, maar dat die lijnen op - en zeker na - de basisschoolleeftijd, snel uiteenlopen. Met allerlei filmpjes en foto’s staafde Cuypers de vaststelling dat de inrichting van de ruimte hier een hele belangrijke rol in speelt.  

“Ik schaamde me bijna dat ik dit niet eerder had gezien”, zegt Linda Hooijer, nog steeds een beetje ontdaan als ze erover praat. Dat de rol van meiden niet wordt erkend of serieus wordt genomen en dat die extra aandacht behoeft. Ik ben van huis uit ontwerper en dacht altijd dat ik neutraal ontwierp – voor iedereen. Maar dat blijkt een blinde vlek. Zelfs bij mij, terwijl ik er open voor sta. Toen dacht ik: hier is werk aan de winkel.”  

Bewustzijn 

Ze geeft een voorbeeld uit een onderzoek van vier of vijf jaar geleden uit Polen. Op een foto zie je een schoolplein met twee goaltjes en blauwe en rode stippen. De blauwe stippen zijn de jongens, die het hele veldje claimen. De meisjes zijn de roze stippen aan de zijkant. “Iedereen herkent dat en dat is zo gegroeid dat velen het normaal zijn gaan vinden. Maar als je het erover gaat hebben, is het dat natuurlijk niet: jongens die lekker bewegen en meisjes die op niet ingerichte randjes of trappetjes zitten. Dat bewustzijn is heel belangrijk, we missen zo kansen.” 

Hooijer sloeg daarom de handen ineen met Hilde Wierda-Boer, senior onderzoekster bij het HAN lectoraat Werkzame Factoren in de Jeugd- en Opvoedhulpen en ook aanwezig op de Vlaamse bijeenkomst. Wierda-Boer geeft aan dat het probleem ook in Nederland speelt. “Dat blijkt bijvoorbeeld uit buitenspeelonderzoek. Van de tienerleeftijd is er volgens mij in Nederland geen hard cijfermateriaal, maar uit Britse en Vlaamse onderzoeken zie je dat duidelijk. En als je buiten om je heen kijkt, kun je dat zelf ook ervaren.”  

Blinde vlek zichtbaar maken 

Een blinde vlek dus en Hooijer en Wierda-Boer willen die zichtbaar maken met hun onderzoek in de gemeente Apeldoorn. Een ander doel is om het bewustzijn onder professionals op dit thema vergoten. De provincie Gelderland verstrekte een subsidie voor een traject van twee jaar.  

Hooijer en Wierda-Boer zoomen in dit onderzoek in op de groep van 12-22 jaar en kozen twee wijken waar de veerkracht onder druk staat, Apeldoorn Noordoost en De Maten. Niet omdat het probleem alleen daar speelt, zeker niet, maar de subsidie was gericht op een betere leefbaarheid en participatie in dergelijke buurten. Hooijer: “En als je impact wil maken, kun je dat het beste daar doen.” 

In het onderzoek stond co-creatie met de doelgroep centraal. Er werden interviews gehouden met 70 meiden, op straten, in parken en op scholen. De gemeente was daarbij niet alleen opdrachtgever, maar vanaf het begin een mede-onderzoeker: de interviews werden door duo’s afgenomen, iemand van de gemeente samen met een onderzoeker van de HAN. In het vervolgonderzoek werd actief samengewerkt met tien meiden, die de centrale onderzoeksgroep vormden. “De meisjes wonen in de buurt of komen er regelmatig, bijvoorbeeld voor school, sport of ze zijn onderweg ergens anders naartoe.”   

Confronterende resultaten 

Wierda-Boer vertelt hoe ze de informatie boven water kregen. “We merkten al snel dat het goed zou werken als we het aan concrete situaties konden koppelen, dus we zijn gaan inzoomen op het Matenpark, een groot stadsdeelpark dat het groene hart van de wijk vormt. We hebben daar met de meiden foto’s gemaakt en hen daarover geïnterviewd. Als onderzoekers componeerden we per foto hun verhaal en dat legden we weer bij de meiden terug: is dit jullie verhaal? Vervolgens keken wij welke thema’s wij hieruit konden halen. Die bespraken we op een speelse manier weer met de onderzoeksgroep, waarbij ze ook onderling discussieerden. Zo kwamen we aanscherping van en nuances binnen die thema’s.” 

 

 

De resultaten waren ook nu confronterend. Hooijer: “We kregen de bevestiging van wat we vanuit buitenlands onderzoek al wisten: zoals hier kom ik niet, dit ga ik uit de weg, ik ga niet meer naar dat clubje want dat is aan de andere kant van het park, op deze plek kom ik niet want hier is iets vervelends gebeurd. Dat werd hier ook allemaal gezegd en kwam keihard binnen. Het waren steeds groepjes van twee tot drie meiden die allemaal daarmee kwamen. Als je dat steeds hoort uit de mond van 14- of 15-jarige meisjes, dat vergeet je niet. Dan denk je, wat is dit afschuwelijk, het is echt niet te geloven.” 

In het project merkten de initiatiefnemers hoe belangrijk het is dat professionals écht open luisteren naar meiden, zonder meteen te denken in wat er níet kan. “Onze tool is daarom bewust geen kijkkaart, maar een dialoogkaart. Alleen in gesprek krijgen de thema’s op de kaart betekenis.” Wierda-Boer geeft een voorbeeld: “Prullenbakken dragen niet altijd direct bij aan een schonere buitenruimte, maar de meiden gaven aan dat ze er wél een gevoel van zorg en aandacht van de gemeente aan ontlenen. Dat maakt dat ze zich prettiger voelen en de plek vaker gebruiken. Het vraagt van professionals om hun eigen perspectief los te laten en ruimte te maken voor dat van meiden – en om alle stemmen te horen. Dat is niet eenvoudig. In vervolgonderzoek willen we verder verkennen hoe dit beter kan.” 

Tool met acht thema’s

De kijk- en dialoogtool kent acht thema’s. Vijf ervan kun je zichtbaar vaststellen (zichtbaarheid, samen, schoon en netjes, comfort en variatie), en drie zijn gevoelskwesties (uitstraling, thuis voelen, veilig voelen). De tool bevat bovendien verdiepende vragen om het perspectief van meiden goed uit te vragen en concrete stappen te zetten naar het aanpakken van ongelijkheid in de buitenruimte. 

 

Bij zichtbaarheid kijken meiden bijvoorbeeld of je makkelijk kunt zien en gezien kunt worden, of er duidelijke uitgangen en vluchtroutes zijn, of het makkelijk is om hulp te kunnen vragen en of er andere meiden zijn. Bij samen is de vraag of je er samen dingen kunt doen en of er meerdere groepen, ook jong en oud, tegelijk zijn. Bij schoon en netjes kijken meiden onder andere of er afvalbakken zijn, of alles heel en schoon is en of er onderhoud wordt gepleegd. Comfort biedt het als er plek is om te relaxen, er beschutting is bij verschillende weersomstandigheden, de plek toegankelijk is en of er verschillende mensen zijn die elkaar niet storen. Variatie ten slotte gaat over of er dingen zijn de je zelf kunt doen, of er zaken georganiseerd worden, of er zitplekken zijn voor mensen alleen alsook voor kleine en grote groepen. 

Bij de minder zichtbare gevoelsthema’s kijken meiden naar de uitstraling: is het mooi en aantrekkelijk, zorgen bijvoorbeeld kleuren voor sfeer, is er genoeg natuur? Of ze zich er thuis voelen hangt af van of je er jezelf kunt zijn, niet wordt beoordeeld, de plek vriendelijk en welkom voelt en of anderen (ouders, andere aanwezigen) het goed vinden dat je er bent. Bij veilig voelen oordelen meiden of de plek veilig voelt om er overdag, ’s avonds of ’s nachts onderweg of een tijdje te zijn, alleen of met anderen. 

Geen afvinklijstje 

Hooijer: “De tool is eigenlijk te gebruiken om als professional met meiden uit je eigen community of met collega’s uit je stadsdeel rond te lopen en zo meer zicht te krijgen op die buitenruimte. Je kunt het ook misschien zonder die meiden gebruiken, maar dan dreig je toch te vervallen in dat je zelf weet hoe het moet en mis je de nuance wellicht.” Het is geen afvinklijstje, benadrukt Wierda-Boer: “Zeker over die gevoelsthema’s moet je echt met meiden in dialoog gaan. En bij voorkeur ook bij die zichtbare thema’s, maar daar zou je zelf via observatie al wat voorwerk kunnen doen.” 

Ze benadrukt dat het belangrijk is om dat wat de meiden aangeven te laten landen bij de personen die daadwerkelijk impact hebben op ontwerp, inrichting en programmering van activiteiten. “Om participatie te verduurzamen is het tot slot van belang dat er beargumenteerd aan de meiden wordt teruggekoppeld wat er met hun input is gedaan. Zo voelen de meiden zich ook meer eigenaar van hun leefomgeving.” 

In november zijn de uitkomsten en de praktische tool gepresenteerd. Maar in de afgelopen twee jaar merkten Hooijer en Wierda-Boer al dat het onderwerp leeft, er is veel belangstelling. “We zijn al heel vaak gevraagd om presentaties te geven”, zegt Hooijer. Ook bij collega’s van de gemeente raken ze een gevoelige snaar, zelfs bij mensen aanvankelijk sceptisch waren. “Maar het is niet onze intentie om ons te richten op plekken exclusief voor meiden, maar op plekken waar ok meiden zich fijn voelen. Uit literatuur blijkt ook wel dat op plekken waar meisjes zich fijn voelen, heel veel mensen zich fijn voelen”, besluit Wierda-Boer. 

Het onderzoek is op 14 november gepresenteerd en terug te vinden op de website van de HAN en die van de gemeente Apeldoorn. Inmiddels ligt er een plan voor vervolgonderzoek en wordt er onder andere binnen de Werkplaats Sociaal-Domein Arnhem en Nijmegen gebouwd aan een breder netwerk van professionals die zich inzetten voor dit vraagstuk.